- 1
- - Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht de exploitatievergunningen bedoeld in het tweede lid van artikel 7 niet te verlenen, indien bedoelde Overeenkomstsluitende Partij er niet van overtuigd is dat een aanzienlijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op die maatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij welke de maatschappij heeft aangewezen of bij onderdanen van deze Overeenkomstsluitende Partij.
- 2
- - Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht de exploitatievergunning in te trekken of de uitoefening door de aangewezen maatschappij van de andere Overeenkomstsluitende Partij van de rechten omschreven in artikel 6 van deze Overeenkomst te beperken of te schorsen indien:
-
- a)zij er niet van overtuigd is dat een aanzienlijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op die maatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij die de maatschappij heeft aangewezen of bij onderdanen van deze Overeenkomstsluitende Partij, of indien
- b)deze maatschappij zich niet heeft gehouden aan de wetten en voorschriften van de Overeenkomstsluitende Partij die deze rechten heeft verleend, of indien
- c)deze maatschappij de exploitatie niet uitvoert overeenkomstig de voorwaarden gesteld in deze Overeenkomst.
- 3
- - Tenzij de beperking, de schorsing of de intrekking noodzakelijk is om nieuwe bijzonder ernstige inbreuken op de bedoelde wetten en voorschriften te voorkomen, kan een zodanig recht niet worden uitgeoefend dan na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partij, zoals voorzien in artikel 17. Ingeval dit overleg faalt, wordt overgegaan tot een scheidsrechterlijke uitspraak overeenkomstig artikel 18.