De bevoegde autoriteiten van de staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 26, zo nodig in strijd met hun onderscheiden nationale wetgeving, tevens overeenkomen dat de staat, waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, administratieve boetes, interest en kosten zal opleggen, voor zover in de andere staat ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige aftrek van belasting, en in die staat geen betaling van interest verschuldigd is met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.