Deze paragraaf is van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 47, eerste lid, waarvoor de medewerking is vereist van een aanbieder van een communicatiedienst op wie niet reeds op grond van artikel 13.2 van de Telecommunicatiewet een verplichting tot medewerking rust, alsmede op de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 48, eerste lid.