De vrijstelling kan ook worden toegepast als de zaken zijn aangebracht door of in opdracht en voor rekening van een naamloze of besloten vennootschap in oprichting en die vennootschap de zaken vervolgens verkrijgt. Als voorwaarde geldt dat de naamloze of besloten vennootschap de hiermee verband houdende rechtshandelingen na de oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt of ingevolge de wet wordt verbonden (zie artikel 2:93 of 2:203 van het Burgerlijk Wetboek).